Geschiedenis

In 1463 stichten de dominicanen een klooster op een stuk grond in het centrum van de stad aan het huidige Muntplein. Dat klooster wordt vernietigd in 1793. In 1900 wordt een nieuw klooster gebouwd aan de Renaissancelaan / Leysstraat te Brussel onder de naam "Klooster Sint-Vincentius Ferrer". Het wordt gerestaureerd in 2000 en onder de nieuwe naam "Internationale Gemeenschap Sint-Dominicus" ingehuldigd op 6 februari 2002.

Voor de 15de eeuw.

Voordat er sprake was van een formeel klooster, bestond er in Brussel, ongetwijfeld al vele jaren, een "bijhuis" dat behoorde tot het klooster van Antwerpen dat in 1244 was opgericht.  Een "bijhuis" was een soort vaste stek voor bezoekende predikanten, en alle bijhuizen van een klooster vormden het werkveld of het predicatiegebied en – prozaïscher - zijn gebied met "recht op collecten".  Een "bijhuis" kan een huis zijn met een permanente infrastructuur en bewoond door enkele religieuzen (paters en lekenbroeders) of een "logeerkamer" in het huis van een familie die verbonden is aan de Orde.

In de 15e eeuw...

Volgens de documenten was het paus Calixtus III zelf die op 9 november 1457 toestemming gaf om in Brussel een klooster van predikbroeders te stichten. Hij deed dit op uitdrukkelijk verzoek van Isabella van Portugal, echtgenote van Filips de Goede, hertog van Brabant. Een brief van Filips de Goede zelf keurt dit verzoek goed en bevestigt dat zijn vrouw daartoe genereuze giften ter beschikking stelt. Het is mogelijk dat pater Jacques de Malines, van het klooster van Antwerpen en voormalig provinciaal van Teutonia ( de dominicaanse provincie van Duitsland), tevens biechtvader en raadgever van de hertog en de hertogin, deze stichting en dit verzoek aan de paus heeft voorgesteld.  Hij moest deze ongebruikelijke procedure volgen omdat de geestelijkheid van de stad - en in het bijzonder het kapittel van de kanunniken van Sint-Goedele - niet welwillend stond tegenover de komst van een bedelorde (dominicanen, franciscanen, karmelieten, augustijnen, enz.) op haar grondgebied, altijd om dezelfde zeer prozaïsche redenen van "collecterechten" en vergoedingen die werden geïnd bij de toediening van de sacramenten. Brussel behoorde toen tot het bisdom Cambrai. Bovendien was de toestemming van de plaatselijke bisschop en van de plaatselijke kerk, die door de gemeentelijke magistraten werd gesteund, niet vanzelfsprekend. Wanneer zo’n toelating toch werd verleend, ging zij gepaard met zeer precieze voorwaarden, inzake de rechten voor liturgische vieringen en de financiële compensaties. De pastorale zorg leek niet primair te zijn.... !

Over de manier waarop de Orde deze stichting beschouwde, weten we dat de Magister-generaal Auribelli in 1459 naar Brussel kwam tijdens zijn terugkeer van een Algemeen Kapittel dat in Nijmegen werd gehouden en dat genereus was gefinancierd door de Hertog. Hij wilde zelf de haalbaarheid van het project inschatten en om in feite onmiddellijk het « bijhuis » als vicariaal huis op te richten. Pater Jean de Harlenne, van Namen en lid van het klooster van Luik zou vicaris worden, gezien pater Jacques de Malines in 1458 was overleden. Hij zou de volle bevoegdheid krijgen om het project uit te voeren en broeders aan te werven. Broeders uit de kloosters van Leuven (°1234), Antwerpen (°1244) en Luik (°1232) vormden in 1463 de eerste communiteit. Het werd formeel als klooster opgericht door het Algemeen Kapittel van Navarra in 1465. De kloosters van Antwerpen, Leuven, Gent en Luik stonden ‘gebiedsrechten’ af aan het nieuwe klooster van Brussel om het een actieterrein en inkomsten te geven. Aanvankelijk behoorde het klooster tot de Congregatie van Holland, een hervormingsbeweging van strikte observantie die in die tijd in zwang was. Dit was trouwens de wens van de hertogin en… ook van de hertog omdat hij voorstander was van alles wat Romeins geïnspireerd was, waarmee hij zich vooral zoveel mogelijk kon  distantiëren van de koning van Frankrijk, wiens vazal hij theoretisch bleef. Maar het klooster bleef niet lang verbonden aan de Congregatie.

Het was ook de hertogin die het klooster onder de bescherming wilde stellen van Vincent Ferrier, voor wie zij een bijzondere devotie en bewondering koesterde. Vincent Ferrier - zijn echte naam was Ferrer werd in 1350 - hoewel van Catalaanse afkomst - in Valencia geboren. In de context van de Zwarte Dood (1347) en de Honderdjarige Oorlog (1340 tot 1440) had zijn prediking met een apocalyptische achtergrond veel succes. Zijn preken zijn overigens bewaard gebleven.  Zijn hagiografie stelt hem voor als een "thaumaturg" en als "de zwarte engel van de Apocalyps" en ook als "apostel van Bretagne". Hij werd er namelijk uitgenodigd, preekte er in 1418 en stierf er in 1419. Zijn prediking leidde hem zelfs naar Sint Omaar in Gallisch Vlaanderen.

Het regime van strikte observantie beviel de paters van het klooster blijkbaar niet zo goed. Ook bij Karel de Stoute viel de aansluiting bij de Congregatie van Holland niet in goede aarde. Als zoon en opvolger van Filips de Goede wilde hij namelijk zijn eigen lokale macht  versterken en daarin pasten de transnationale banden - Frankrijk en Germanië in dit geval - niet. Hij nam dus het klooster onder zijn persoonlijke bescherming en vanaf 1468 werd het klooster aangesloten bij de provincie Teutonia (Germania) die er de natuurlijke bedding van was. Antwerpen, Leuven en Luik behoorden namelijk ook tot de Teutoonse provincie en politiek gezien werd de autonomie van de hertogen van Bourgondië niet bedreigd door het Heilige Rijk, waarvan zij ook markiezen waren. 

 

Binnen deze provincie Teutonia, die zeer uitgestrekt was (alhoewel reeds in 1303 opgesplitst in de provincie Teutonia en de provincie Saksen), werd een Brabantse "natie" georganiseerd, waarvan het klooster van Brussel uiteraard deel uitmaakte.

Wat de locatie betreft kocht de hertogin voor de broeders, in overeenstemming met haar beloften, een pand - het Hotel de Rummen - dat uitgaf op de Schildknaapstraat die toen al bestond. Dit huis bleek al snel te klein en in 1477 verwierf het klooster een stuk grond in de Wolvengracht, die toen ook al bestond, en andere huizen en grond in 1480 en 1486. Een volledig klooster met een kerk konden gebouwd worden dankzij giften van de gelovigen en van het huis van Bourgondië, dat zeer gehecht was aan de Dominicanen (zoals later de Habsburgers van Spanje). Zo werd bijvoorbeeld hertog Adolphus van Kleef, die huwde met Anne van Bourgondië, dochter van Filips de Goede, een andere grote weldoener van het klooster van Brussel, net zoals hij weldoener was van het klooster van Calcar in zijn eigen hertogdom. Zijn zoon Filips, hertog van Kleef en heer van Ravenstein, zette deze traditie van vrijgevigheid voort. In de kerk lieten zij hun praalgraf, een opmerkelijk ornament, zetten. Vanaf het einde van de 15de eeuw besloegen het klooster en de bijgebouwen een gebied dat wordt gevormd door de huidige Schildknaapstraat, de Greepstraat en het Muntplein. De huidige Predikherenstraat geeft loodrecht uit op de ingang van het klooster.

 

In het begin van de 16e eeuw floreerde het klooster. De devotie tot de rozenkrans was er zeer actief. Talrijke broederschappen en gilden hadden er hun zetel. Er was een ononderbroken traditie van professoren aan de universiteit van Leuven. Vele broeders werden geroepen om te zetelen in de Kroonraad ; ze werden gevraagd als biechtvader en predikant aan het Hof of werden belast met diverse ambassades. De dominicanen Petrus en Dominicus Soto, invloedrijke theologen op het Concilie van Trente, woonden in dit klooster. Maar door de ontwikkeling van de Reformatie veranderde de situatie tegen het einde van de eeuw. De calvinisten waren weinig talrijk in Brussel maar genoten brede steun onder de burgerij, vooral uit anti-Spaanse sentimenten omwille van de despotische politiek van Filips II die, in tegenstelling tot zijn vader Karel V, zeer afzijdig stond ten aanzien de Nederlanden.  Bijzonder te vermelden is het geval van Pater Antoine Van Ruyskensvelt. Die was reeds door de plaatselijke autoriteiten uit Gent verbannen en kwam daarop naar Brussel om daar zijn duivelse prediking te hervatten, in die mate dat dit 1581 rellen veroorzaakte. Hij werd verbannen ... en het hele klooster met hem. De kerk, die korte tijd als calvinistische tempel was gebruikt, werd geplunderd en leeggeroofd evenals het hele klooster. Na de herovering van Brussel door de Spanjaarden in maart 1585 onder leiding van Alexander Farnese, keerden de broeders terug uit hun ballingschap en herbouwden kerk en klooster dank zij de  compensaties door Farnese. In 1594 was de heropbouw voltooid. De Dominicanen van Brussel stonden niet in goed aanzien bij de bevolking omdat zij ronduit pro-Spaans waren.

 

In het begin van de 17de eeuw werd de situatie onder de regering van de aartshertogen Albert en Isabella - reeds van de Oostenrijkse tak van de Habsburgers - zeer gunstig, ook uit het oogpunt van de re-katholicisering. Zij stonden immers tamelijk onafhankelijk van de Spanjaarden. Het klooster werd verder uitgebreid, gerenoveerd en verfraaid. Er moest een tweede kerk gebouwd worden, de "Koninklijke Kapel" of de "Spaanse Kapel" genoemd,  voor de Spaanse troepen die in Brussel gelegerd waren. In 1634 werd een noviciaat geopend voor de kloosters van Bergen, Leuven, Namen, Braine, Vilvoorde en zelfs voor andere provincies.  Het klooster verwierf een grote reputatie van ernst. Uit deze periode dateert ook de stichting van een "buitenverblijf" in de bossen van Raspail te Moerbeke, bij Geraardsbergen. Daar konden de broeders zich terugtrekken om wat uit te rusten terwijl andere broeders er een permanent ambt uitoefenden rond een Mariaheiligdom. Maar een tragische gebeurtenis voor de hele stad Brussel verstoorde dit gunstige klimaat. In de context van de "Hollandse Oorlog"  - Lodewijk XIV meende namelijk dat hij recht had van opvolging had van de Habsburgers van Spanje - liet maarschalk de Villeroy in augustus 1695 Brussel bombarderen. De meeste kloostergebouwen brandden tot de grond af. Maar Lodewijk XIV slaagde niet in zijn poging.  De verzwakte Spaanse regering trad op de achtergrond en  benoemde de hertog van Beieren, Maximiliaan-Emmanuel, tot gouverneur. Hij zou de wederopbouw van het klooster steunen.  In 1700 was het klooster volledig herbouwd.

 

In de 18de eeuw maakten onze streken onder het bewind van de Habsburgers van Oostenrijk  - Karel VI, Maria Theresia en Jozef II tussen 1714 tot 1794 -  een periode van reorganisatie en grondige modernisering door in de geest van de Verlichting. De politiek van Maria Theresia was nog zeer verzoenend ten aanzien van de oude gewoonten. Maar die van Jozef II werd onverzettelijk en lokte de Brançon-revolutie van 1787-90 uit.

De godsdienstpolitiek van Jozef II was niet gericht tegen het geloof of de sacramentele praktijk in eigenlijke zin.  De bisschoppelijke en parochiale structuur werd onder zijn controle zelfs versterkt. Maar al het andere, namelijk alles wat irrationeel, nutteloos of schadelijk werd geacht, werd achtervolgd en onderdrukt. In tegenstelling tot de andere religieuze Orden, en met name de Jezuïeten, waren de Dominicanen niet erg ongerust. Zo was Jozef II van plan het klooster van Brussel te onteigenen om redenen van stadsvernieuwing en hij stelde voor het klooster te herhuisvesten in het klooster van de Minimen, dat gesloten was. Na verschillende "politieke" interventies vond deze onteigening uiteindelijk niet plaats.  Bovendien waren de broeders van het Brusselse klooster - en natuurlijk van Leuven - nauw betrokken bij het nieuwe "algemeen seminarie" dat verplicht werd voor alle wereldlijke en reguliere geestelijken en dat in 1786 door Jozef II in Leuven werd ingehuldigd.  Veel dramatischer zou de opmars worden van de ideeën en vervolgens van de bataljons van de Franse Revolutie, aangemoedigd door de anti-Oostenrijkse gevoelens van de bevolking.

In 1792 kwamen de Fransen in Brussel aan. Voor het klooster in Brussel verliep alles soepel, bijna beleefd en niet zonder onderhandse afspraken vanwege de plaatselijke uitvoerders. Zo kwam een detachement soldaten beleefd in het klooster onderdak vragen. Er werden regelingen getroffen en de twee groepen leefden maandenlang naast elkaar, waarbij de soldaten ervoor zorgden de Goddelijke Diensten niet te storen. Overigens werd de prior  naar behoren gewaarschuwd dat de religieuzen essentiële goederen en meubilair (tafel, stoel, bed, enz...) mochten houden of daarvoor assignaten in ruil mochten ontvangen, maar dat luxegoederen in beslag zouden worden genomen en verkocht. Er werd een bewaker geplaatst bij de hoofdingang van het klooster, d.w.z. aan de kant van de Schildknaapstraat ...maar niet bij de achterdeur! Alle mogelijke kostbaarheden werden geëvacueerd naar Nederland of Duitsland. Op 12 november 1796 werden de 36 overgebleven religieuzen verzocht het klooster te verlaten. Het klooster werd in februari 1797 openbaar geveild. De nieuwe eigenaar plunderde al het materiaal om zijn aankoop rendabel te maken en vernietigde het op die manier.

 

In de hele 19de eeuw was er van een dominicaanse gemeenschap in Brussel geen sprake meer. In 1812 verrees op de plaats van de kerk een manege. Die maakte in 1817 plaats voor het theater van de Munt. Pater Mahouden, de laatst overlevende broeder van het klooster stierf in 1847, in zijn familie. Kort voordien had hij nog bezoek ontvangen van pater Lacordaire die dat jaar in Luik de Vastenpredicatie verzorgde.

 

Toen in 1861 de dominicaanse Provincie Sint-Rosa in België definitief was heropgericht, werd in 1899 onder het generalaat van pater Früwirth en het provincialaat van pater Lucq besloten opnieuw een klooster in Brussel te stichten. Er werd een stuk grond gekocht aan de Renaissancelaan - Leysstraat, aan de rand van het Jubelpark, een wijk die op dat moment in volle expansie was.

 

In de 20ste eeuw.

Op 16 april 1901 werd de eerste steen gelegd. Vijftien maander later was het klooster voltooid. De bouw van de kerk, volgens de plannen van pater Biolley, begon op 26 mei 1904. De kerk werd druk bezocht. Het publiek werd aangetrokken door de kwaliteit van de prediking en de liturgie en, op sommige momenten, door de muzikale kwaliteit – de zogenaamrde "mis van de kunstenaars". Na de oorlog, in 1951, werd op een stuk van de tuin, aan de hoek van de Renaissancelaan nr. « 40 » met de Murillostraat een zaal gebouwd voor de projectie van films - een zeer populair apostolaat in die tijd - en activiteiten zoals  vergaderingen en conferenties. Het gebouw bood ook onderdak aan de uitgaven van de Pensée Catholique die voorheen gevestigd waren in het klooster van Luik, Quai Mativa), dat de uitgave verzorgde van de ‘Etudes Religieuses en de Etudes Sociales’ en dat instond voor de verspreiding in België van de uitgaven van de Cerf van de Dominicanen van Frankrijk. Later bracht de dominicaanse provincie van Zuid-België er de uitgeverij onder van het CEP,  het Centre d'Etudes Pastorales.

 

Vanaf de jaren zestig – de dominicaanse provincie Sint-Rosa was intussen in 1958 geplitst in een Vlaamse en een Franstalige provincie - ontstonden er verschillende projecten om die onder te brengen op de site van de Renaissancelaan. Een eerste project voorzag in de afbraak van het klooster, de kerk en de zaal en de onteigening van de hele wijk om er een complex van woningen, winkels en gemeenschapsvoorzieningen op te richten. Dat complex zou dan een nieuw klooster en een kapel omvatten. In een tweede, bescheidener, versie uit 1975 werd afgezien van de onteigening, maar werd voor de beschikbare ruimte hetzelfde concept gehanteerd. Deze projecten riepen sterke weerstand op van het klooster en veroorzaakte grote  spanningen in de dominicaanse provincie van Zuid-België.

 

Naar het einde van de eeuw, in 1995 om precies te zijn, ontstond een nieuw inplantingsproject in Louvain-en-Woluwe, namelijk op de plaats het klooster in de jaren een onteigening had ondergaan, dit keer zonder interne spanningen. De universitaire autoriteiten stonden zeer positief tegenover het project en er werd reeds een terrein aangewezen. Maar nu deed er zich een groot probleem voor, ditmaal van de kant van de burgerlijke autoriteiten. De Commissie Erfgoed eiste namelijk dat alle gevels van de kerk en het klooster op de site van de Renaissancelaan/Leysstraat een bepaalde delen van de kerk en het klooster (orgels, trappenhuis, oude bibliotheek) behouden zouden blijven omwille van hun plaatselijk architecturaal belang uit het begin van de 20ste eeuw.  Die eis maakte het onmogelijk het complex af te breken en de grond tegen goede voorwaarden te verkopen. Daarom werd er gekozen voor een grondige renovatie van het bestaande klooster en de kerk met de bedoeling aanwezig te zijn in de nabije Europese instellingen en middens. De verkoop van een groot stuk grond in Céroux-Mousty, van het voormalige huis van de H. Dominicus op de hoek van de Renaissancelaan en de Murillostraat en een energieke inzamelingsactie maakten het mogelijk daarvoor de nodige middelen bijeen te brengen.

Geleidelijk gingen de broeders van het klooster elders wonen. In 1999 was het klooster leeg en begon de renovatie. In februari 2002 werd de renovatie van het klooster voltooid. Het werd de plek voor een nieuwe dominicaanse gemeenschap, met een internationale samenstelling en een Europese opdracht. Het klooster werd onder het patronaat van Sint-Dominicus geplaatst. In 2015 begon de restauratie van de kerk waarvan de voltooing voorzien is voor 2021. Het klooster herbergt de nu ook diverse vergaderzalen, een TV studio en de provinciale bibliotheek.



 

Inschrijving

Vriendelijke dank om uw naam en uw email adres te vermelden wanneer u zich wil inschrijven op de Nieuwsbrief / Newsletter die u op de hoogte houdt van het leven en activiteiten van de dominicaanse gemeenschap van Brussel.