Anton Milh
Zondag 5 mei
Beste broeders en zusters,
Een aantal onder u – geen zorgen, u hoeft uw hand niet op te steken – dacht ongetwijfeld bij het horen van het Evangelie: daar hebben we het weer, de wonderbare visvangst. En… u had gelijk. Maar, men moet de oren wel gespitst houden: een wonderbare visvangst, maar allicht niet degene waar u spontaan aan gedacht had. Het verhaal lijkt er sterk op, maar is toch niet helemaal hetzelfde.
We hoorden hier niet de bekende wonderbare visvangst uit het Lucas-evangelie, die samenhangt met het roepingsverhaal van de eerste leerlingen. Wél hoorden we de wonderbare visvangst uit het Johannes-evangelie, die samenhangt met een ontmoeting van de apostelen met de verrezen Heer. De wonderbare visvangst bij Johannes lijkt een stuk sympathieker dan die bij Lucas. Bij Lucas laten de eerste apostelen bruusk hun netten achter – het symbool voor hun werk, voor hun ouders, voor hun vrouwen en kinderen – om een man te volgen die eigenlijk nog een to-ta-le onbekende voor hen was. Bij Johannes daarentegen gaat het om een weerzien met een oude bekende, als het ware gezellig rond de barbecue. We zien onszelf er al tussen zitten op onze campingstoel, de frigobox binnen handbereik.
Is de wonderbare visvangst bij Johannes dan géén roepingsverhaal, zoals bij Lucas? Toch wel. De klassieke frase “Ik zal van jullie vissers van mensen maken” wordt hier misschien wel niet gehanteerd; maar de kerkvaders hebben zonder uitzondering deze passage gelezen als een beeld voor de apostolische verkondiging die de kerk deed groeien. De Heilige Hiëronymus was er zelfs van overtuigd dat er maar honderddrieënvijftig soorten vis bestonden, en dat de honderddrieënvijftig vissen die dus in het net van de apostelen zaten, zo symbool stonden voor alle stammen en volkeren van de hele mensheid.Dit roepingsverhaal brengt drie gedachten bij mij op. Ten eerste: élke christen, ieder van u, is geroepen tot de verkondiging van Jezus’ Blijde Boodschap. Wij delen allemaal, krachtens ons doopsel, in de verkondigende taak van de kerk. De verkondiging is niet voorbehouden aan een priesterlijke kaste. Daarbij zijn wij als christenen samen geroepen iets van die verkondiging te maken. Om een klassiek beeld te gebruiken: wij, als individuele christenen zijn de ledematen; de kerk als verzameling van alle christenen vormt een lichaam; waarvan het hoofd Jezus Christus zelf is. Dat lichaam van de kerk verkondigt met één mond de lofzang die we in de lezing uit het boek Apokalyps hebben gehoord: “Lof, eer, heerlijkheid en kracht aan het Lam, tot in eeuwigheid!” Een tweede gedachte: zélfs als we falen, worden we opnieuw geroepen. De figuur van Petrus speelt een centrale rol in deze Evangeliepassage, expliciet maar ook impliciet. Lijkt het gezellige vuur – waarrond Jezus hier met de leerlingen zit – namelijk niet verdacht veel op het vuur waarrond Petrus op Goede Vrijdag plaatsneemt om zich te warmen, terwijl zijn leermeester vlakbij door de hogepriester ondervraagd, bespot en mishandeld wordt? En verwijst de drievoudige vraag van Jezus, of Petrus wel écht van hem houdt, niet naar de drievoudige ontkenning van Petrus dat hij Jezus kende, waarna de haan kraaide en Petrus “bittere tranen schreide”? Jezus zou Petrus hier verwijten kunnen maken; hij zou daar recht toe hebben. Hij zou Petrus kunnen zeggen dat hij hem ongeschikt achtte hem na te volgen, dat hij een onwaardige én ongeloofwaardige verkondiger zou zijn. Maar wat doet Jezus? Juist die Petrus wordt opnieuw geroepen tot de verkondiging, en zelfs tot verantwoordelijkheid over de hele kerk, ook na zijn menselijke falen.
Tot slot nog een derde gedachte. Soms stem ik eens af op Radio Maria, en beluister ik de gebedsintenties die door luisteraars worden ingezonden. Hoeveel verdriet is er niet bij ouders en grootouders om kinderen en kleinkinderen die niet geloven, niet meer naar de kerk gaan, niet gedoopt of gevormd zijn, ondanks de christelijke opvoeding die ze thuis gekregen hebben. Hoe pijnlijk is het voor ons als dominicanen, om een klooster te moeten sluiten omdat er zich te weinig roepingen aandienen, ook al hebben generaties broeders er keihard gewerkt. Dit Evangelie leert ons echter dat het nooit van onze eigen verdiensten zal afhangen. De leerlingen mogen hun netten uitwerpen zoveel ze willen, maar het is pas op Jezus’ woord om de netten aan de rechterkant van de boot uit te werpen, dat ze ten overvloede binnenhalen.
Laat ons dan ons hart openen voor dat Woord van de verrezen Heer, dat we het in ons mogen doen ontkiemen, zodat het vrucht kan dragen voor onszelf en de mensen om ons heen. Amen.