Jo Van Hoorde
Zondag 27 oktober
Het lijkt niet eenvoudig om met zo’n bijna vanzelfsprekend verhaal aan de slag te gaan.
Wat valt er immers nog te zeggen? Alles lijkt duidelijk. Een Farizeeër en een tollenaar worden zwart-wit tegenover elkaar gezet met een duidelijke boodschap: het verhaal is bedoeld voor de mensen die anderen minachten. En de evangelist voegt er de moraal van het verhaal aan toe, voor het geval u het niet zelf zou kunnen vinden hebben: ‘Wie zichzelf verheft zal vernederd worden en wie zich vernedert zal verheven worden.’ De hoogmoedige Farizeeërs in dit leven zingen best een toontje lager en die arme sukkelaars van tollenaars, ze kunnen fluitend verder.
Case closed. We hebben het begrepen, want wij zijn natuurlijk niet zoals die Farizeeër, wij kijken in geen geval neer op andere mensen om wie ze zijn of wat ze doen.
Op het eerste gezicht lijkt dit verhaal niet meer dan wat algemene levenswijsheid, bruikbaar als dooddoener op café wanneer we weer eens de zoveelste discussie hebben over bijvoorbeeld de politiek … Je moet je niet verheven voelen boven de anderen en je ziet wat er komt van verhalen van “wij, de goeden, tegen zij, de slechten en van oordelen, veroordelen zonder de ander echt te kennen”.
Ik zou dus hier kunnen stoppen, dan kan u vroeger naar huis. Iedereen content.
Maar u heeft pech. Want we horen die gelijkenis op de manier waarop de Farizeeër naar de tollenaar kijkt, zo van “ik weet wie dat is, het is duidelijk en simpel, je kan mij hier niets leren, het zit zo en zo…”
Er is meer aan de hand. Er klopt namelijk iets niet.
De twee figuren die hier worden opgevoerd zijn niet lukraak gekozen. In de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, waren Farizeeërs, anders dan wat we in onze huidige taal kennen, zeer vrome en gerespecteerde mensen, een lekenbeweging die zich afzette tegen de corrupte priesterklasse van de Sadduceeën. Ze deden niet mee met de bezetter, ze legden zich toe op de minutieuze studie en beleving van de Wet en de andere voorschriften, en velen deden zelfs meer dan wat werd voorgeschreven. Ze vastten bijvoorbeeld twee keer per week, terwijl de gewone jood dat alleen op de grote verzoendag deed, ze gaven een tiende van hun inkomsten weg aan de gemeenschap, en soms meer, een zwaar financieel offer. Kortom, het gaat om de crème de la crème van de joodse maatschappij, modelburgers, niet meer of min. Ze waren kwaad op Jezus omdat die stelde dat die regels en die wetten naleven niet het belangrijkste was in Gods ogen.
Het is dan ook niet echt te verwonderen dat de mensen en zijzelf het ook wat normaal vonden dat ze beter aanzien genoten, en dan is de stap naar naast je schoenen gaan lopen, niet zo ver. Het zijn sterke schouders die de weelde van aanzien en bewierookt worden, kunnen torsen. Dat er bij zijn die zich wat beter gaan achten, tja, misschien is dat wel menselijk.
Tollenaars daarentegen, dat was een ander verhaal. Dat waren zuivere collaborateurs die in opdracht van de Romeinse bezetter, belastingen inden en van hun status profiteerden om zich te buiten te gaan aan afpersing, omkoping en corruptie. Uitschot dus, krapuul. Het contrast kan dus niet groter zijn. Dat net de tollenaar gerechtigheid krijgt, moet dus een redelijke shockerende boodschap geweest zijn voor de oren van Benjamin met de pet.
Beiden gaan bidden in de tempel. Een alledaags ritueel om in het reine te komen met Jahweh, een soort boetepraktijk. De Farizeeër, overtuigd van zijn deugdzaamheid, gaat vooraan, dicht bij het heilige der heiligen, de tollenaar, de onreine, mag in principe de tempel niet binnen, en blijft achteraan.
Strikt genomen, klopt het wellicht wel wat de Farizeeër bidt. Hij heeft niet echt iets misdaan, hij heeft zich ver gehouden van kwalijke praktijken en hij mag wel fier zijn op wat hij heeft verwezenlijkt. Het enige probleem ligt in zijn houding. Hij is helemaal vol van zichzelf. Hij houdt het hoofd opgeheven als om te zeggen, God en ik, we gaan dat hier eens rap regelen. Ik heb dat wel niet echt nodig om te bidden, maar het is nu eenmaal de gewoonte. Hij dankt God wel, maar puur omdat dat moet volgens de geijkte formulering. Het gaat er als vanzelf van uit dat zijn goede levenswandel louter zijn persoonlijke prestatie is en dat hij daar dus als vanzelfsprekend moet voor beloond worden. Een handeltje: ik doe dit en in ruil daarvoor krijg ik goed aanzien bij God en zal Hij van me houden.
De tollenaar, die zich wellicht op een schandalige manier heeft misdragen, bidt op een andere manier. Hij probeert geen uitvluchten te verzinnen, hij erkent zijn schuld. Hij staat er gewoon, in de wetenschap dat hij voor zijn misdaden alleen gratie kan vragen. Er wordt geen vermelding gemaakt van het terugbetalen van schuld of boetedoening, zoals we dat in het verhaal van Zacheüs lezen. Niets, alleen een ontvangende houding, die zegt: “ik heb niets te geven, alleen te krijgen. Tegenover God sta je met lege handen.” In tegenstelling tot dat van de Farizeeër, is zijn ego tot helemaal niets geworden.
De evangelist zet hier een aantal heersende principes op zijn kop: dat van loon naar werken, als je iets goed doet, moet je daarvoor beloond worden; dat van het heersende rechtssysteem: als je iets misdaan hebt, moet je daarvoor gestraft worden. Niets daarvan, zegt hij, Gods barmhartigheid, Gods genade is van een andere orde, echte gerechtigheid gebeurt bij degene die inziet dat hij op het verkeerde pad zit, echte gerechtigheid gebeurt door mensen die goed doen, niet uit eigenbelang, om er zelf beter van te worden, maar uit overtuiging dat dat het is wat moet gedaan worden voor de minsten.
En wij nu, waar staan wij met dit verhaal? Zijn wij de Farizeeër of zijn wij de tollenaar? Of allebei? Heeft Lucas hier misschien twee aspecten van één persoon geschetst? Je hebt de Farizeeër, de doener, die van rechtvaardig leven zijn levensopdracht gemaakt heeft, je hebt de tollenaar die beseft dat niets van hem komt, maar dat hij alles gekregen heeft.
De waarheid ligt in het midden, we moeten leren leven vanuit beide houdingen.
En dat wordt ons niet makkelijk gemaakt, want we leven steeds meer in een maatschappij die heel erg op prestatie gericht is waar men een alternatief evangelie predikt dat zegt dat succes louter je eigen verdienste is, en als je faalt, dat dat is omdat je niet hard genoeg geprobeerd hebt.
Dit verhaal staat daar tegenover en zegt: kijk eens goed, kijk wat je allemaal om niet gekregen hebt, zie waar je toevallig geboren bent, in een rijk West-Europees land of een arm Afrikaans, in een arm of bemiddeld gezin, gezond of met de last van ziekte, met een talent voor kwantumfysica of bloemschikken. Dat alles is niet jouw verdienste, dat heb je allemaal gekregen, daar heb je niet voor moeten werken. Het had ook helemaal anders kunnen zijn. En het kan op ieder moment helemaal anders worden, zonder dat je er iets kan aan doen.
Besef dus dat je niet meer of minder recht hebt op die genade dan iemand anders, dan je zieke buurman, dan de steuntrekker, dan de vluchteling. En werk, doe zoals de Farizeeër, eerbiedig de wet en zelfs meer, probeer een gerechte maatschappij uit te bouwen waar zij die minder geluk gehad hebben, goed en menswaardig kunnen leven. Zonder dat we misschien zelf het resultaat daarvan zullen zien of in de hand hebben, want ook dat zal gekregen zijn. We zullen het “Rijk Gods” noemen.