Bernard De Cock
Zondag 26 april
Lucas 24, 13-35
En zie, twee van hen gingen diezelfde dag naar een dorp, dat ongeveer twee uur gaans van Jeruzalem ligt, genaamd Emmaüs.
En ze spraken met elkaar over alles wat voorgevallen was.
En het geschiedde, toen ze zo spraken en met elkaar van gedachten wisselden, dat Jezus zelf zich bij hen voegde en met hen meeging.
Maar hun ogen waren niet bij machte hem te herkennen.
Hij sprak echter tot hen: Wat zijn dat voor zaken, die jullie onderweg met elkaar overleggen? En ze bleven staan, met sombere gezichten.
En de een, Kleopas genaamd, antwoordde en sprak tot hem: Bent u de enige onder de vreemden in Jeruzalem, die niet weet, wat daar in deze dagen is gebeurd?
En hij sprak tot hen: Wat dan? En zij zeiden tot hem: Dat met Jezus van Nazareth, die een profeet was, machtig in werk en woord voor God en het hele volk;
hoe onze hogepriesters en de oversten hem hebben overgeleverd om hem ter dood te veroordelen en hem gekruisigd hebben.
Wij hoopten evenwel, dat hij het was die Israël verlossen zou. Maar met dit al is het nu al de derde dag, dat dit gebeurd is.
Ook hebben enkele vrouwen uit ons midden ons hevig doen schrikken; zij waren in de vroegte bij het graf geweest
en hadden zijn lichaam niet gevonden, en zijn toen komen zeggen, dat ze een verschijning van engelen hadden gezien die zeiden dat hij leeft.
En sommigen van ons zijn naar het graf gegaan en hebben het zo bevonden als de vrouwen hebben gezegd; maar hem zagen ze niet.
En hij sprak tot hen: 0 jullie dwazen, tragen van hart om niet te geloven alles wat de profeten gesproken hebben!
Moest de Christus dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan?
En toen begon hij bij Mozes en alle profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften over hem gezegd was.
En ze naderden het dorp, waar ze heen gingen. En hij deed alsof hij verder wilde gaan.
En ze nodigden hem met aandrang uit en zeiden: Blijf bij ons; want het wordt avond, en de dag loopt al ten einde. En hij ging binnen om bij hen te blijven.
En het geschiedde toen hij met hen aan tafel zat dat hij het brood nam, de zegen uitsprak, het brak en het hun aanreikte.
Toen werden hun ogen geopend, en ze herkenden hem. En hij verdween uit hun midden.
En ze zeiden tot elkaar: brandde ons hart niet in ons, toen hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften opende?
En ze stonden op en keerden op datzelfde uur terug naar Jeruzalem en troffen de elf bijeen én die bij hen waren;
en die zeiden: de Heer is werkelijk opgestaan en aan Simon verschenen.
En zij vertelden, wat er onderweg was gebeurd en hoe hij door hen herkend werd, toen hij het brood brak.