Er wordt wel eens lachend gezegd dat als je aan een buitenstaander de structuur van de Belgische samenleving hebt uitgelegd en die persoon beweert het nu te begrijpen, dat je het dan wellicht verkeerd hebt uitgelegd. Hetzelfde kan je zeggen over de heilige Drievuldigheid. Ook al is het de grote synthese van ons geloof toch blijft het een mysterie. Ik kan me daarbij beroepen op een gezaghebbende stem die schreef:
“Ik kan niet meegaan met binnentrinitarische speculaties, zij het die (vanuit menselijke voorgegeven modellen) van Augustinus, van Bonaventura of Thomas, of die van Hegel, en hedendaagse theologen. Al bewonder ik daarbij hun trinitarische piëteit, die ik overigens deel, ik ben niettemin huiverig voor het vleugje menselijke onbescheidenheid wat betreft hun trinitarische speculaties. Dat is ook de reden waarom ik nooit een traktaat 'De Trinitate’ heb geschreven, al heb ik voor de rest alles wat er in de theologie ongeveer te behandelen valt, ergens wellicht wel in mijn reflecties betrokken.”
(Schillebeeckx E., Theologisch testament, Nelissen, Baarn, 1994, p.97)
Het geeft een zekere gerustheid als zo’n gezag dat beweert. Maar hoe kan ik dan met dit mysterie omgaan aangezien het zo belangrijk is voor ons geloof?
In het oude missaal van mijn plechtige communie staat een mooie afbeelding boven de teksten van Drievuldigheidszondag. Je ziet een hand, een vis en een duif. Symbolen voor de Vader, de Zoon en de H. Geest. Zo heeft men eeuwenlang op een niet-rationele manier de ene God in zijn veelzinnigheid ervaren en zich eraan toevertrouwd.
God als een hand die zegent, een hand die vasthoudt en draagt. Daarom noemen wij Hem Schepper, Vader, Bron van leven. God naar wie we opzien als hoogte.
De vis, afgeleid van het Griekse ‘ichtus’, is Christus in wie God ons nabij komt als verbonden met het levenslot van ieder ander. In Jezus leerden we God kennen als plaatsbekleder voor elke lijdende mens. De symboliek van de vis verwijst naar het water en de aarde, want doorheen deze tekens werd Hij ons nabij.
De duif is de neerdalende Geest die ons aanraakt in het diepste van onszelf. Hier ervaren we God als diepte, verbonden met onze eigenste groeikrachten en onze poging om heel te worden. De H. Geest wordt ook gesymboliseerd door het vuur en de wind omwille van zijn ongrijpbare aanwezigheid, zijn speelsheid en tegelijk alles verterende of meesleurende kracht.
We ontmoeten de ene, enige God op een concrete manier als hoogte, verte en diepte. God verbonden met de vragen, de gevoelens en verlangens van ons leven. God blijft de Ene, de Onnoembare, de Bron van Licht waarin alles tot licht en leven komt. Maar in onze concrete beleving, in de geschiedenis die we samen doormaken ontstaan verschillende perspectieven en gebruiken we afwisselend andere woorden, maar altijd blijft overeind dat het centrum dat onnoembare mysterie is. Over een mysterie schreef Gabriel Marcel dat het iets is waaraan je wel kan deelhebben, maar dat je nooit kan omvatten en verklaren. Dat is het grote verschil met een probleem. Dat is beheersbaar en kenbaar. In het centrum van deze drie dimensies en hun krachten staan wij als zoekende mensen, die vragend, hopend uitzien, die in eerbied buigen, die in zorgende bekommernis het leven trachten te behoeden en elkaar te ondersteunen, of die innerlijk genezen dankzij de kracht die ons aangrijpt. Telkens worden we aangesproken en wordt de mogelijkheid geboden in relatie te treden met de Ene, de Onnoembare Andere, de op mensen bedachte God.