Beste zusters en broeders,
Enkele weken geleden vroeg pater Didier of ik op deze 14de zondag door het jaar wilde preken. Mijn enthousiast ‘ja’ bekoelde enigszins toen ik het Evangelie las: “niemand is profeet in zijn eigen vaderstad.” Niet dat ik me als profeet zou durven beschouwen, en nog minder als sinjoor, maar jullie zullen begrijpen dat deze woorden me toch profetisch in de oren klonken bij terugkomst na een halfjaar in het buitenland. Ik sta hier dus met klamme handjes, en kan alleen maar hopen dat jullie een welwillender publiek zijn dan de Nazareeërs tweeduizend jaar geleden.
Dit fameuze gezegde van Jezus, “niemand is profeet in zijn eigen vaderstad”, stelt ons voor twee vragen. Wie of wat is een profeet, en wie of wat is mijn vaderstad of vaderland.
De profeet is iemand die door God wordt gezonden om zijn heilsplan aan te kondigen. In het hier en nu moedigt de profeet aan wat reeds overeenstemt met dit goddelijke heilsplan, en hij levert felle kritiek op wat ertegen ingaat. Voor zijn verkondiging krijgt hij Gods Geest, een Geest van kracht, of, in de woorden van de profeet Ezechiël in de eerste lezing, een Geest die “hem recht overeind doet staan.” Recht overeind staan, dat wil zeggen: verrijzen. Ja, zelfs de oudtestamentische profeten waren reeds mensen van de verrijzenis, want zij kondigden – hoe versluierd of bedekt ook – de vervulling aan van Gods eeuwige heilsplan in die ene historische gebeurtenis van de verrijzenis van Jezus Christus.
Het volk tot wie God zich door de profeet richt, deelt echter niet in diens grondhouding. Zij zijn geen mensen van de verrijzenis, maar “nukkig, weerbarstig en opstandig”. We kunnen ons afvragen: wat voor nut heeft het dan nog te spreken, te profeteren, wanneer niemand luistert? Is dat geen roepen in de woestijn? We kennen allemaal zulke situaties, waarin zwijgen de betere of in elk geval de makkelijkere oplossing lijkt, om de lieve vrede, of omdat alles al gezegd is. God roept ons echter op niet te zwijgen, ongeacht het luisteren of niet-luisteren van onze medemensen. “En of zij nu luisteren of niet, zij zullen weten, dat er een profeet in hun midden is,” zo lezen we bij Ezechiël. Gods Woord moet weerklinken, ook al wil men het niet horen. En wie het heeft gehoord, kan niet meer doen alsof zijn of haar neus bloedt.
De weg van de profeet is dan ook geen pad dat over rozen gaat. Dit wist Paulus als geen ander: “ik lijd om Christus’ wil zwakheid, smaad, nood, vervolging en benauwdheid.” Maar Paulus heeft dit lijden kunnen dragen, omdat hij gedreven werd door Gods Geest, diezelfde Geest die ook Ezechiël bezielde en van hem een man van de verrijzenis maakte. En wie Gods Geest heeft, meet niet meer met mensenmaat. Gods Geest draait de logica van deze wereld om. De profeet is geen populist, die de mensen aantrekt omdat hij het hardst roept. De profeet is naar wereldse maatstaven zwak, maar juist daarin ligt zijn werkelijke kracht: “Als ik zwak ben, dan ben ik sterk.” Hij beroept noch beroemt zich op zichzelf, want “Gods genade volstaat hem.”
Dan onze tweede vraag: wat is mijn vaderstad? In de Evangelielezing zien we een bruuske verschuiving van een hartelijk onthaal van Jezus door zijn stadsgenoten, naar een diep wantrouwen en misprijzen, reden waarom Schriftkenners stellen dat Marcus in deze passage twee verhaallijnen heeft samengebracht die in de tijd eigenlijk verder uit elkaar lagen. Jezus koos als centrum voor zijn verkondiging Kafarnaüm, niet zijn vaderstad Nazareth. Eerst waren de Nazareeërs nog fier op hem, fier dat iemand van hen zo’n wondere dingen deed en wondere woorden sprak. Maar dan, jaloezie: waarom doet hij dit enkel elders, en niet hier? Een heel menselijke reactie, denk maar aan voetbal, wanneer een jeugdproduct van je club carrière maakt elders. Eerst is men blij voor hem, maar dan sijpelt de vraag binnen: waarom is hij niet hier gebleven, dan had hij onze club naar een hoger niveau kunnen tillen?!
In de christelijke traditie heeft de plek waar we vandaan komen steeds een belangrijke plaats vervult. Sint Thomas van Aquino plaatst de trouw tegenover het vaderland meteen na de trouw tegenover God en tegenover de eigen ouders. Maar christen-zijn betekent niet gewoon in provinciale klasse spelen. Christen-zijn is weten dat onze ware vaderstad niet hier ligt. Die stad ligt immers bij Hem die onze Vader is, het is de stad die ons geschonken wordt, een stad waarvan Hij de muren doet verrijzen. Het is het hemelse Jeruzalem, of zoals boven de kerkdeur aan de kant van de calvarieberg geschreven staat: in Ierusalem potestas mea, in Jeruzalem ligt Gods macht. Opgaan naar het wonder van die hemelse stad vraagt om geloof, om het kunnen beluisteren van het Woord Gods, profetisch uitgesproken, en net dat konden de Nazareeërs niet opbrengen. Zij sloten zich af voor Gods Geest. Broeders en zusters, laat ons dan niet in die val trappen. Openen wij ons hart voor Gods Geest, laat ons onze profetische rol in deze wereld opnemen, mensen van de verrijzenis worden, en samen de weg gaan naar onze ware vaderstad. Amen.