Als een homilie op zondag tegenvalt – ik wens het niemand - heb je misschien nog de kans iets gehoord te hebben dat behoort tot het “depositum fidei”, het geheel van geloofscommentaren uit de christelijke leer. Dingen die we min of meer kennen of kunnen leren kennen. Een magere troost ?
Vandaag laat het evangelie dit niet toe. De vraag naar iemands identiteit, naar zijn of haar betekenis, verdraagt geen aangeleerd of voorgekauwd antwoord. Als het gaat over mijn identiteit, wie ben ik voor jou, wens je niet betiteld te worden met opzichtige bloemen die snel verwelken, met ondeugende of cynische steken onder water of met blablabla fait-divers.
De vraag naar de identiteit gaat over betekenissen die oplichten in een relatie, in ontmoetingen. Jij bent niet wat ik van jou heb horen zeggen door derden. Vandaar de onmiddellijke afwijzing in de tekst: ... “maar jij, wie zeg jij dat ik ben ? “
De uitnodiging van Jezus om iets te onthullen over zijn identiteit is de meest dankbare vraag die wij ons kunnen voorstellen. Eindelijk ! We hoeven niet terug te grijpen naar een antwoord dat verwacht “juist” te zijn in de leer. Hier gooit het evangelie het kerkelijk magisterium als het ware over boord. De individuele gelovige, ieder die zich een klein beetje betrokken weet op Jezus, krijgt volop spreekrecht. “Hoe ervaar je mij ?” laat niet toe antwoorden op te delen in rechtgelovigen en ketters . Die tijd zou voor altijd voorbij moeten zijn, tenminste wanneer een antwoord oprecht is.
We spreken vanuit een ervaringsgeloof. Het heeft er de schijn van dat Jezus hengelt naar een soort waarheid die voortkomt uit de geleefde ervaring. En die dus nu nog niet toegankelijk is voor iedereen (“maar hij verbood hun”.. ). De antwoorden daarop kunnen niet anders dan uiteen te lopen. De farizeeër die een terechtwijzing hoorde, de honderdman die genoegen nam met een ‘zegening op afstand’, de bloedvloeiende vrouw, Maria van Magdala, Petrus, de vrouw aan de waterput, de hongerige menigte. Zij hebben hem elk op hun manier ervaren. Meedraads of tegendraads of hoe dan ook. Die ervaring wordt de grond van hun betrokkenheid. Er kan geen ‘Christusgeloof’ bestaan, net zomin als een ‘Godsvertrouwen’ tenzij in al die disparate ervaringen.
De interpretaties van die ervaringen liggen aan onze kant. De blijde of gelukkig makende boodschap kan slechts reëel ervaren worden in het woord dat wij er aan toekennen.
‘Gij zijt de Christus, de zoon van de levende God’ zal dus altijd een ‘valabel’ antwoord blijven. Maar wel ruim onvoldoende. Want zonder verdere precisering, zonder ‘belichaming’, kan dit antwoord onmogelijk de stuwkracht worden tegenover de vereisten van het dagelijkse leven. Dit lijkt mij de reden waarom Jezus onmiddellijk na Petrus’ uitspraak “Gij zijt de Christus, de gezalfde”, de toon en de inhoud van het gesprek terugbrengt naar de realiteit van het leven zelf. Marcus legt Petrus een “kerkelijk antwoord” in de mond, omdat hij – met de kennis van Jezus’ lijden en dood in het achterhoofd - de betekenis van Jezus wil positioneren tegenover andere groepen gelovigen. Een “kerkelijk” antwoord zou dan dienen als een collector om meningen op één lijn te krijgen, of om het verschil in de verf te zetten.
Jezus wil niet versteend worden. Daarom verwijst hij naar het/zijn lijden. Dat heeft duizenden gezichten. Dat breekt alle clichés en noopt tot breekbare woorden. Hij staat in het leven van lijdende mensen. Daar wil hij aanwezig zijn en als het kan uitzicht bieden. Het is een veeleisende taak die hij zich oplegt. Hij stoot op onbegrip, afwijzing, verdachtmakingen en regelrechte ontkenning. Tegenover die zwarte toon kan hij enkel beroep doen op de erkenning van mensen, zijn leerlingen bijvoorbeeld, die in hem iemand anders kunnen zien, namelijk de “lijdende Dienaar” ( cfr. Jesaja, 1ste lezing). In het lijden staan betekent dan: de hoop en het vertrouwen levend houden dat er nieuw leven, herstel, verzoening, genezing mogelijk is. Verrijzenis - die noodzakelijk gepaard gaat met het kruis dragen.
Wie zeg ik dat jij, Jezus Christus, bent ? Een goede homilie kan daar niet – mag daar niet - op antwoorden. Er bestaat geen andere Christus dan deze die ik leef, of die ik zoek, of die ik herken in … Dat blijft persoonlijk, zeg maar gerust : subjectief. En naast mij, ook anderen, elk op hun subjectieve manier. In het huis van mijn vader zijn vele kamers en trappen en gangen en vensters.
Met de erkenning van het recht op een subjectieve evangelie- en Christusbeleving is het verhaal echter niet af. En ook de vraag niet: “wie zeg jij..?” Nu begint het pas. De subjectieve beleving van de andere is niet onschuldig. Zij is niet vrijblijvend. Zij verandert mij. Een levensverhaal, een getuigenis, een ontmoeting die beklijft, komt in mij wonen. “In mij leven tallozen”, dicht Fernando Pessoa. Soms tijdelijk. Soms als een weerkerende herinnering. Paulus kon zeggen: ‘niet ik leef, maar Christus in mij’.
Zoals mensen die aan elkaar gehecht geraken en samen alsmaar verder door de meanders van het leven gaan. En ze beginnen op elkaar te gelijken. Zoals een meester op zijn hond.