Het verhaal uit het evangelie van vandaag staat gekend als dat van de Rijke jongeling. Dat het over meer gaat dan een rijke man die te gehecht is aan zijn bezittingen, blijkt uit de verwarring bij de leerlingen van Jezus, van wie gezegd wordt dat ze arme vissers waren.
Jezus raakt ook hen met dit verhaal. Geldt dat ook voor ons?
Het verhaal toont ons twee heel verschillende manieren om met die gevoelens om te gaan. De rijke man is vol goede bedoelingen naar Jezus gekomen, gedreven door een bepaalde onrust. Hoopte hij op een antwoord dat hem zou gerust stellen en hem zou bevestigen in de inspanningen die hij leverde? Jezus doorziet hem en het roept liefdevolle gevoelens bij hem op. Hij nodigt de rijke man uit om zijn volgeling te worden. Zou dat de enige manier kunnen zijn om van zijn onrust af te komen? De voorwaarde om van alles afstand te doen dat hij in het leven had verworven, was te veel. Teleurgesteld en gedeprimeerd gaat hij weg.
Wat een verschil met de reactie van de leerlingen. Enerzijds zijn ze niet zelf naar Jezus gekomen, maar heeft Jezus hen weggeroepen uit hun dagelijkse vissersleven om hem te volgen. Anderzijds zijn de leerlingen even geschokt als de rijke man: “wie is dan nog bij machte om gered te worden?” roepen ze uit. Ze spreken hun ontsteltenis uit, bewust van hun tekortschieten.
En Jezus bevestigt hun onmacht. Is dat niet een eerste les? De mens zelf is niet bij machte om op eigen kracht binnen te gaan in het Rijk Gods. De leerlingen lopen niet teleurgesteld weg, maar spreken het uit hoe onmogelijk ze het vinden.
Hoe gaan wij met onze onrust om? Willen we die zo snel mogelijk kwijt? Liefst nog met een pilletje? Kunnen we onze onrust beleven als een weg naar God, zoals Augustinus het schrijft: onrustig is ons hart, tot het rust vindt in U. Blijven we ons onvermogen uitspreken?
Het gaat dus in deze teksten om meer dan onthechten van materiële rijkdom. Dat wordt ook in de andere lezingen gesteld.
In de brief aan de Hebreeën dringt Gods woord diep door in de ziel van de mens, in staat om de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden. Omdat dit over onze diepste gedachten en bedoelingen gaat, zijn we er ons vaak niet van bewust. We hebben ze soms meegekregen met de paplepel. Het zijn ideeën die leven in onze cultuur, in onze familie of we hebben ze zelf ontwikkeld in onze persoonlijke levensgeschiedenis. Jezus zegt duidelijk dat gehechtheid aan ons huis en ons werk, aan onze families, broers en zusters, ouders en kinderen niet zonder betekenis is.
Vaak ontstaan diepe overtuigingen in een traumatische context, een context waarin we ons bedreigd voelen. Er worden zondebokken gecreëerd. We zijn overtuigd van ons gelijk, dat we aan de goede kant staan. Zijn deze overtuigingen bron van onrust, omdat ze ons in botsing brengen met de realiteit van concrete mensen in nood.
Jezus weerlegt in het contact met de rijke man onmiddellijk de bekoring om te geloven in de eigen goedheid. “Niemand is goed, behalve God.” Maar God is voor Jezus wel de weg, “want bij God is alles mogelijk.” Daar maakt hij regelmatig tijd voor en trekt zich terug in de eenzaamheid van de bergen. Is hij dan onrustig? Onzeker? Geregeld overtreedt hij maatschappelijke normen zoals bij de ontmoeting met de Kananese vrouw. En vindt hij dan weer rust in zijn contact met God, die hij zijn Vader noemt? En helpt het hem om weer klaar te zien?
Als ik zelf onrustig ben, komt er pas een proces van verandering op gang als ik me naar God ga richten. Er is een overstap nodig van de houding van de teleurgestelde rijke man naar de open houding van de leerlingen.
De schrijver van het Boek Wijsheid, waar de eerste lezing uitkomt, schrijft: “Ik heb derhalve gebeden…ik heb gesmeekt en de geest van Wijsheid kwam tot mij…Want Wijsheid is beweeglijker dan alle beweging, zij is de ademtocht van Gods kracht.” Men voelt de onrust in zijn smeken.
Toen ik de laatste keer het bos introk met papier en stylo, gebeurde onverwachts een soort wonder. Ik zat op de bank en schreef naar God mijn onrust uit. Een half uur later opnieuw. Het of Hij inspireerde me toen tot het inzicht dat mijn onrust me iets wilde leren. Ik heette ze welkom. Toen keek ik op. Het licht scheen doorheen de boomkruinen en trof me. Ik werd er stil bij. Het licht stroomde naar binnen en weg was de onrust.