Ex 3, 1-8a. 13-15
De lezing van deze week gaat over de ontdekking van wat mensen te doen staat: in hun persoonlijk leven én in de samenleving. En hoe daarin de naam van God ontdekt kan worden.
Het verhaal over de nieuwe naam van God staat in het bijbelboek Exodus dat ook wel ‘het boek van de namen’ wordt genoemd. We horen de namen van twee vroedvrouwen, Sifra en Pua, die kinderen in leven proberen te houden, dwars tegen de moordbevelen in van de dictator-zonder-naam. Wij horen de naam van Mirjam, die samen met haar moeder kleine Mozes beschermt.
Alle namen belichamen ontferming, solidariteit en moed. Geen namen van individuele helden maar van gewone vrouwen die samen handelen, per twee, per drie, per zeven. Samenwerkingsverbanden van vrouwen die het niet kunnen aanzien dat anderen geen verweer hebben. Namen van goedheid tegen het overweldigende onrecht in. Kleine netwerkjes van grote liefde, tegen het kwade en de dood in.
En te midden van déze namen klinkt de nieuwe naam van God. Natuurlijk gaat het hier over een proces van bewustwording van een hele groep, maar de bijbel verbeeldt dit in één woestijnscène met één Mozes-figuur.
Mozes is gevlucht uit het land van angst en terreur en heeft zichzelf in veiligheid gebracht. Hij is herder geworden, stelt het goed met vrouw en kinderen. Hij heeft zijn schaapjes op het droge. Maar de vragen van zijn eigen hart blijft hij horen : “Ben ik vrij als zij geen leven hebben? “
Iets als een stem dringt zich aan hem op, zo indringend dat hij die stem verstaat als de stem van God zelf. Hoe heet deze God? Wat is de naam van deze God?
De naam JHWH betekent: ‘Ik zal er zijn. Ik zal er zijn om te bevrijden. Een belofte van onvoorwaardelijke, liefdevolle nabijheid en een belofte van redding.
Maar ‘Ik-zal-er-zijn’ is ook de gebiedende stem die Mozes stuurt naar diegenen die Hij heeft horen schreeuwen van ellende. Een stem die Mozes oproept om los te breken uit eigen veiligheid en hem smeekt om verbinding te zoeken met het volk waarvoor hij zich jarenlang heeft verschanst. Mozes moet er voor hén zijn.
Mozes spartelt tegen, spreekt tegen. Hij wil niet, hij kan niet, hij durft niet. Hij heeft zoveel excuses. God motiveert Mozes door te wijzen op de namen van hen ‘die met jou zullen zijn’. Namen van zielsverwanten en helpers. Niemand staat er alleen voor, als ‘Ik zal er zijn’ mensen met elkaar verbindt en hen tot broers en zussen maakt. Het hele Exodusboek is een uitdrukking van deze gelovige intuïtie.
Mozes durft zich uiteindelijk toe te vertrouwen. Hij laat zich sturen. Zijn verlangen naar bevrijding is verbonden geraakt met dat van anderen. Zijn geweten tilt hem over zijn eigenbelang heen.
‘Ik-zal-er zijn’ is er en maakt Zijn naam waar in deze mysterievolle dynamiek. Een dynamiek van liefdevolle bejegening. Een kracht die ons ‘ik’ verbreedt tot een ‘groter ik’ en een ‘nieuw wij’. In deze ervaring van verbinding, van verbond, overstijgen mensen zichzelf in hun toewending naar ‘de weduwen, de wezen en de vreemdelingen.’
Dergelijke verbinding is niet evident in onze westerse cultuur waar iedereen aangemoedigd wordt om vooral het eigen ego te ontplooien, los van anderen en zelfs ten koste van anderen; waar de algoritmes van de macht ons niet wegroepen uit ons vertrouwde wereldje om ons te verbinden met anderen in nood; waar de vernietiging van de aarde doorgaat.
En toch wil dit verhaal ons openen tot een meer luisterend leven.
Natuurlijk herkennen wij de aarzeling van Mozes. Wie zijn wij? Wij kunnen niet veel, we hebben zoveel excuses.
“Ga toch maar. Ik zal er zijn.” In deze woorden licht een uitnodiging op om vanuit een dieper vertrouwen te leven. Samen met mensen die niet geloven en met hen die geloven, kunnen we ontdekken wat ons te doen staat als wij ons aansluiten bij de netwerken van goedheid, rechtvaardigheid en zorg voor de aarde; als wij anderen en onszelf bevrijdend tegemoet treden, middenin de ondoorzichtige en rommelige omstandigheden van ons dagelijks leven.
Laten wij de namen van de mannen en vrouwen in wie die éne Naam oplicht, ontdekken en eren.