Geloven is een weg gaan
Geloven is een weg gaan, soms een hobbelig pad, soms ein Holzweg, een bospaadje dat eindigt in een open ruimte. Een weg met een bestemming of een altijd maar verder verwijzende tocht?
Twee volgelingen van Jezus stapten van Jeruzalem naar Emmaüs, schrijft Lucas. Het was niet zomaar een wandelroute maar een spirituele tocht. Moeizaam, op lemen voeten want de ontgoocheling is groot. Hun idool is niet zomaar weg, maar onderging de grootste vernedering alsof hij een misdadiger was. Ze stellen zich de vragen die bij zoveel mensen leven: waarom gebeuren deze dingen? Hoe te begrijpen dat mensen zo wreed voor elkaar kunnen zijn? Welke zin heeft het leven als men reeds met het groene hout zo omgaat? Welke weg moeten we gaan? Het zijn vragen die zowel gelovigen als ongelovigen kwellen. Ik noem het ‘de basis van de natuurlijke religiositeit’, de eerste heuvel van een hobbelige weg.
In het verhaal van Lucas gebeurt iets onverwacht. Het gesprek dat die twee voeren is zo intens en open dat een onzichtbare Derde nadert. De natuurlijke levensvragen kunnen zo beklijvend zijn dat er een openheid naar het Oneindige ontstaat. Openheid die geen naam heeft, nog niet. Jezus komt dichterbij als de vragenbaak, maar ze herkennen Hem niet. Het is een volgende stap in religieuze beleving: er is openheid voor het (de) Oneindige en een ervaring van iets dat overstijgt. Misschien nodigt ze uit om te lezen, om iets van de Blijde Boodschap te vernemen, maar vrijblijvend en op afstand.
Een nieuwe stap op de weg, en een heel beslissende, komt er als ze hun huis naderen en de vreemdeling wil verder gaan. ‘Blijf bij ons, vragen ze, want het wordt avond’. De kleine momenten van spirituele openheid laten ook een leegte achter. Het verlangen om thuis te komen, om gestalte te geven aan wat vluchtig bij momenten wordt gevoeld. De avond valt over het zekere weten, het vertrouwde levenspatroon, wat altijd voorgekauwd werd gezegd, enz. De leerlingen willen een stap verder gaan en vragen de vreemdeling om te blijven.
Een volgende fase dient zich aan. Ze zitten aan tafel, breken het brood en delen met elkaar. En in het breken gaan ook hun ogen open voor wat vermoed maar niet gezien noch gekend is. Ze vieren eucharistie en geven zo bestendigheid aan wat voorbijgaat. Maar ook die bestendigheid is verwarrend, want op het ogenblik van de herkenning is de Verrezen Heer weer verdwenen. Hij is in de eucharistie aanwezig op de wijze van afwezigheid. Herkenbaar in het rituele gebaar, maar ongrijpbaar in aanwezigheid. Hoe kwetsbaar en onachterhaalbaar was dit samenzijn. Niet toevallig hebben kunstenaars dit moment willen vastleggen, want zij zijn altijd gefascineerd door wat in of voorbij de werkelijkheid zich toont en weer verdwijnt. Maar ook de kunst kan dit maar oproepen en ernaar wijzen zonder het te vatten. Wie het met heel zijn hart meemaakt blijft met een brandend hart achter.
Maar de geloofsweg van deze volgelingen is nog niet teneinde. Ze stappen weer op en gaan naar Jeruzalem om te getuigen. De laatste fase van een voldragen geloof waarbij je anderen laat delen in wat met je gebeurt. Misschien zoals ook Jezus naderde toen ze zich de grote levensvragen stelden die iedereen bezig houdt. Vragen bij de vele vragen, want zo opent zich een weg van Oneindigheid. En alleen daarbinnen kan men zinvol spreken over verrijzenis of over leven dat sterker is dan dood.
Paul Tillich omschreef geloven als: vertrouwen in een laatste Grond dat mensen toelaat om met een open blik de diepste vragen van het leven te stellen zonder te vervallen in wanhoop en vertwijfeling.
Marcel Braekers OP