De deur naar geborgenheid veronderstelt vertrouwen.
Het beeld van Jezus als “de goede Herder” is ons vertrouwd. Denk maar aan de communieprentjes uit onze jeugd. Ik moest niet lang ernaar zoeken: ik vond ze meteen in mijn oude missaal. Jezus met de herdersstaf in de hand, met een mooi aureooltje en de schaapjes aan zijn voeten. Deze zeemzoete prentjes geven ons een idyllisch beeld – wij noemen het soms een pastorale – maar de werkelijkheid in Jezus’ tijd was volkomen anders!
Maar, is het U niet opgevallen: hier staat niet “Ik ben de goede herder”- die vergelijking vinden wij pas wat verder bij Johannes – hier staat “Ik ben de deur van de schaapsstal”.
Op het eerste gezicht voor ons toch wat eigenaardig als vergelijking …
Om de volle draagkracht ervan te begrijpen moeten wij even teruggaan naar de levenswijze van Jezus’ streekgenoten in het begin van onze jaartelling.
Zowel in de vlakte als in de heuvels, met uitzondering van een smalle groene strook aan de oevers van de Jordaan, bestond de bodem uit schrale, arme zandgrond of lava. Het water was schaars. De zomers waren heet, de winters bitter koud. Alleen geiten en schapen konden hier gedijen en moesten zorgen voor voedsel en kledij.
Door de slechte kwaliteit van de bodem konden de schapen niet lang op dezelfde plaats blijven grazen; men moest ze voortdurend verplaatsen; de taak van de herders.
Maar als de nacht viel dreigde gevaar: de streek werd geteisterd door talrijke orden wolven en jakhalzen die op jacht gingen en waartegen een geïsoleerde herder volkomen machteloos was (er bestonden ook nog geen vuurwapens).
Anderzijds waren ook gevaarlijke bendes actief die erop uit waren schapen te roven om ze ter plaatse te slachten en het vlees mee te nemen.
Her en der moest dus een stevige stal gebouwd worden. Bovendien moest de stal bewaakt zijn. Zowel mensen als dieren konden er dan beschutting vinden, want het was er veilig en warm !
“Ik ben de deur van de schaapsstal” wil dus overdrachtelijk zeggen “ kom langs Mij en Ik zal u geborgenheid bezorgen”. Kom langs mij: ik ben een veilige haven. Mij kan je betrouwen want ik ben geen knecht in dienst van een heer, ik geef om mijn schapen, ze zijn me dierbaar, ik ken ze zelf allemaal bij naam.
“Wie langs mij komt kan vrij in en uit gaan …”
De schapen weiden was een hard en gevaarlijk beroep. Alleen diegenen die geen ander werk konden vinden, gingen dan maar schapen hoeden. Het waren de paria’s in de maatschappij, dikwijls waren het trouwens slaven van rijke grondeigenaars. Als slaven waren ze dan ook verbonden met de grond van hun meester en konden niet vrijuit gaan.
Maar Jezus heeft het dus helemaal niet over een meester-knecht-verhouding, maar over een liefdesverhouding !
Want wat voor mij bijzonder troostend overkomt in dit evangelie-uittreksel is de uitdrukking:
“zijn schapen roept hij ieder bij hun naam”. Voor de goede herder zijn de schapen dus geen nummer in de kudde; hij heeft als het ware met ieder schaap een persoonlijke relatie!
Dat doet mij ook denken aan de uitdrukking die wij horen in de uitvaartliturgie, en die luidt “dat onze namen zijn geschreven in de palm van Zijn hand!”. Het zijn beide figuurlijke uitdrukkingen, maar oh zo hoopgevend: God wil een persoonlijke relatie met ons hebben!
Als Jezus het heeft over “diegenen die er vòòr Mij zijn gekomen” dan heeft Hij het over enkele rondzwervende predikers die zich voor Messias uitgaven, maar die van het vertrouwen misbruik maakten om te stelen. In de periode dat Johannes zijn evangelie schreef was hierover onrust ontstaan.
En tenslotte: “Wie langs mij komt … zal weidegrond vinden”.
Weidegrond vinden: het doel bereiken voor herder en schapen !
Wij weten het: Jezus is de Weg, de Waarheid en het Leven.
Onderweg gaan wij dus beslist door de poort van de schaapsstal !
Zullen wij dan, op onze beurt, goede herders zijn voor anderen ?
Paul Caroen o.p.