Verleden week zaterdag is de bekende Vlaamse voordrachtkunstenares Tine Ruysschaert ten grave gedragen. Waarschijnlijk zullen velen onder jullie zich nog haar programma rond het Marcusevangelie herinneren. In haar eentje bracht ze jarenlang, vanaf de tachtiger jaren van vorige eeuw, in stampvolle parochiezaaltjes, grote theaters en kerken, de volledige tekst van Marcus.
Het was een avondvullend programma, en de mensen bleven tot aan het einde van de voorstelling, op het puntje van hun stoel geboeid luisteren. Op die manier hadden ze het evangelie nog nooit gehoord: zo direct en levendig verteld én in zijn geheel. Ik zie en hoor nu nog, door het woordtheater van Tine Ruysschaert heen, de evangelist Marcus bezig. Marcus, de rasverteller, die met eenzelfde vaart als die we kennen van volkse conversaties, de dramatische geschiedenis over Jezus vertelt: zijn leven, zijn lijden en zijn sterven. En hij valt al direct met de deur in huis, door ons plechtig mee te delen wat vanuit de hemel over Jezus geopenbaard is, namelijk dat hij – Jezus van Nazareth – het begin is van Gods Blijde Boodschap, dat hij dus de lang verwachte Christus of Messias is, of krachtig samengevat: dat hij de Zoon van God is. Dat kan tellen, want dat is een antwoord op onze diepste levensvraag, namelijk waar het echt gelukkig zijn, het ‘Heil’ noemt men dat, begint en hoe het tot bij elk van ons kan komen.
Welnu, vandaag op de tweede adventszondag, laat de liturgie ons alvast dat begin horen, en het wordt mooi omkaderd met een citaat uit het Oude Testament en een beschrijving van het optreden van Johannes de Doper. Het vervolg van Marcus zijn tekst over Jezus Christus, heel zijn evangelie, zal ons tijdens het komende kerkelijke jaar iedere zondag verder begeleiden. Maar laten we nu bij de tekst van vandaag blijven. Ik wil mij concentreren op twee elementen ervan.
Ten eerste op het citaat uit het Oude Testament. Ik herneem het even: “Zie ik zend mijn bode voor u uit die voor u de weg zal banen; een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht.” Het is opvallend dat het woordje ‘weg’ hier tweemaal gebruikt wordt en dat er bovendien ook sprake is van ‘paden’. Blijkbaar wil Marcus ons met dit citaat op het hart drukken dat het ware geluk of het Heil niet zomaar iets is dat ergens kant en klaar gereed ligt en dat we kunnen grijpen of verwerven, desnoods met geld. Met dat laatste verwerf je de directe bevrediging van materiële behoeften. Wat op zichzelf belangrijk is, noodzakelijk zelfs, maar niet voldoende – eigenlijk weten we dat maar al te goed. Neen, met het profetische citaat wil de evangelist ons warm maken, ons enthousiasmeren met de gedachte dat het navolgen van Jezus de enige aangewezen weg is naar echt geluk, ook al gaat het gepaard met lijden. Zichzelf uit handen geven door de naaste te worden van de ander, en dankbaar toelaten dat de ander mij tot naaste maakt. Het is de bekende paradoks van het leven te vinden door het te verliezen. Zo’n boodschap is niet erg populair, en toch is dat Gods Blijde Boodschap die bevrijdt en die leidt tot geluk. Om dat te kunnen ontvangen, moet ik dus een weg gaan; ik moet op weg gaan. Is dat niet de betekenis en de inhoud van ons geloven? Het geloof van ‘de mensen van de weg’ zoals wij christenen oorspronkelijk werden genoemd?
Een tweede punt dat mij in het evangelie van vandaag treft, hangt samen met het eerste. Ik zei dat ik moet achterlaten en vertrekken. Dat is precies wat Johannes de Doper preekt: een doopsel van bekering tot vergiffenis van zonden. Dat is niets anders dan de uiting van een radicaal nieuw begin. Een uitnodiging om ons eens goed te bezinnen of we in ons leven voorrang geven aan wat belangrijk is en wat onze echte waarden zijn. En ook al verschillen we daarin, toch beseffen we allemaal dat het gaat over betrouwbaar zijn voor mekaar, niemand doen lijden, niemand bedriegen, niemand in de steek laten. Verontschuldigen we ons gedrag niet te snel door te beweren dat we aan de grote problemen toch niets kunnen doen en steken we ons daarmee niet weg om ook aan de zaken in onze onmiddellijke omgeving iets te doen? Doen we mooie jeugddromen en idealen niet te rap af als illusies en gebrek aan realiteitszin?
Waarom zou ik als volwassene, ja zelfs als oudere, niet mogen weemoedig zijn en mijn enthousiast jeugdig vuur van weleer, dat in de loop der jaren langzaam uitdoofde, niet opnieuw mogen aanwakkeren? Waarom zou ik nu niet durven te beslissen dat mijn leven een nieuwe start kan nemen? Waarom zou ik mij niet verzetten tegen de macht van de berusting of tegen de terreur van mijn angsten? Waarom zouden wij de moed niet hebben om de wereld zoals die draait en zoals wij hem laten draaien, stap voor stap aan te pakken, daar waar wij een kleine bijdrage kunnen leveren? Waarom zouden we niet blijven hopen dat mensen niet meer sterven van honger en van overvoeding, dat de verschrikkelijke oorlogen met al hun slachtoffers stoppen, dat de verloedering van de aarde en het klimaat een halt wordt toegeroepen, zodat kinderen terug veilig kunnen opgroeien tot schone mensen?
Laten we de adventstijd gebruiken om ook zelf die oefening van bekering te maken, zodat we straks Kerstmis kunnen vieren: het begin van Gods openbaring in het geboortekind Jezus.