In de leraarskamer van de school waar ik werk hoorde ik recent nog eens een zeldzame ‘bijbelvaste’ humoristische uitspraak. Toen een collega een verzoek eerder als een bevel formuleerde, reageerde de aangesproken collega met de uitspraak: “Spreek Heer, uw dienaar luistert!”. Een blijk van onderdanige onderwerping, zij het in dit geval met een ironische knipoog. De uitspraak “Spreek, uw dienaar luistert.” hoorden we in de eerste lezing uit de mond van de jonge Samuël die hiermee antwoordt op de stem van de Heer die sprak in de stilte van de nacht.
Al kan ik de humor waarderen, toch klopt het niet dat gelovige gehoorzaamheid een soort blinde onderwerping aan een bevel veronderstelt. Van Timothy Radcliffe is me volgend citaat bijgebleven: “De gehoorzaamheid van geloof heeft meer weg van het verwachtingsvol luisteren naar een strijkkwartet van Beethoven dan van het gehoorzamen van een politieagent.”
Over dit verwachtingsvol luisteren gaat het in de lezingen van vandaag. Wat in dat verhaal over de jonge Samuël wordt samengebald, kan je herkennen als een levenslang proces van luisteren, overwegen en onderscheiden. Luisteren naar het veelstemmige koor van mijn gemoed en naar de muziek van de schepping en de geschiedenis (die me vaak eerder overkomt als een jazz-improvisatie dan als een gecomponeerd stuk).
Vandaag lezen we uit het evangelie van Johannes. Ter situering: deze lezing, uit het eerste hoofdstuk, situeert zich onmiddellijk na de proloog van het Johannesevangelie. In die proloog begint alles in de hemel: “In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.” Prachtige zinnen! Maar dit gaat ons bevattingsvermogen te boven. Dat beseft de schrijver van het Johannesevangelie ook wel, want merkt hij even later op: “Niemand heeft ooit God gezien”.
Johannes vult verder aan: “(…) want de enige Zoon (…) heeft Hem doen kennen”.
In de lezing van vandaag horen we die Zoon, Jezus, voor het eerst spreken. Zijn eerste spreken is een vraag: “Wat zoeken jullie?”. Wanneer het eeuwige woord de geschiedenis binnentreedt, komt het als een vraag bij ons binnen! Het vinden van Jezus is waar we de vraag toelaten. Het Johannesevangelie begint dan wel in de hemel maar het verhaal begint dus pas echt in het menselijke, in en door de ontmoeting.
In het christendom wordt er vaak gezegd dat Jezus het antwoord is. Maar wat was dan de vraag? Jezus begint zijn optreden net met een vraag: “Wat zoeken jullie?”
Wat zoeken wij? Wat verlangen wij? Wat is mijn diepste verlangen? Wat roept er in mij? Wat is mijn roeping? Welke melodie klinkt er in mij op? Voor we antwoorden formuleren moeten we deze vraag laten doordringen. En de vraag stellen en blijven stellen is op zich al waardevol.
Ik probeer me die vragen regelmatig te stellen, maar het veronderstelt dat ik de stilte durf in te gaan. Te midden van de drukte van een actief leven, ook met alle (soms boeiende) afleidingen, doet het deugd om stil te vallen. De stilte is deugddoend en tegelijk confronterend.
Wat zoek ik? Ja, ik zou gelukkig willen zijn: stevig, vrolijk, rechtop, goed werk, goed wonen, wat geld, aardig gevonden, lief. Dat zou ik wel willen, wie niet? (ik parafraseer Psalm 112- vrij, door H. Oosterhuis). Toch ervaar ik de stem die tot mij spreekt in de stilte niet alleen als een stem ‘in mij’, maar soms ook als een stem van ‘buitenaf’. Verwijzend naar de Korinthiërsbrief (tweede lezing) kan ik zeggen: “Ik ben niet van mezelf”. Er zijn vragen die van buitenaf op mij afkomen en groter zijn dan mezelf.
Reeds in de eerste bladzijden van de Bijbel horen we deze belangrijke vragen: “Adam, mens waar ben je?” (Gen. 3, 9-10) en “Mens, waar is je broer?” (Gen. 4,9).
Een antwoord kan geen theoretisch antwoord zijn, maar veronderstelt een ontmoeting. Mijn broer, zus … dat zijn de mensen die om mij heen geschapen zijn. Franciscus leerde ons ook dat wij de schepping onze broer en zus kunnen noemen. In het weerloze gelaat van onze broeder en zuster ligt de vraag besloten.
In zijn volstrekte weerloosheid en geweldloosheid is Jezus, de broeder van de allerminste mensen (door de evangelist de enige Zoon genoemd) een ontmaskerende én ontwapenende vraag aan ons gesteld. Johannes wijst hem aan en noemt hem ‘Lam Gods’.
De uitdrukking ‘Lam Gods’ is onder andere een verwijzing naar de Lijdende Dienaar uit Jesaja. Van hem wordt gezegd dat hij, volstrekt weerloos en geweldloos, zoals een lam naar de slacht wordt geleid. (Jes. 53,7) Van die Lijdende dienaar, dat Lam Gods, wordt ook gezegd:
“Hij zal alle volken het recht doen kennen.
Hij schreeuwt niet, hij verheft zijn stem niet,
hij roept niet luidkeels in het openbaar;
het geknakte riet breekt hij niet af,
de kwijnende vlam zal hij niet doven.” (Jes. 53,7)
De titels die Jezus aan het begin van het Johannesevangelie worden toegekend zijn natuurlijk pas achteraf toegekend. Om te begrijpen waar het over gaat moeten we de verdere weg mee volgen. We weten niet vooraf waar die weg ons zal brengen. Het is de weg van het leerling-zijn. Het veronderstelt geen onderdanige onderwerping, maar een verwachtingsvol luisteren. Geen dienaars worden we genoemd maar leerlingen, vrienden zelfs. Laten we aandachtig luisteren naar de muziek waarvan dit de grondtoon is.
Inspiratiebronnen
Timothy Radcliffe (2021) Leven in volheid- Skandalon/Halewijn, pag. 32
“Wanneer het eeuwige woord de geschiedenis binnentreedt, komt het als een vraag bij ons binnen!” - Zie hierover: Benoît Standaert (2001) De Jezusruimte. Lannoo, pag.48
Huub Oosterhuis (2012) 150 psalmen vrij- Ten Have.