“Had hij zich van stijl vergist ?” vroeg ik me af, toen ik bijna bedwelmd opgetogen een artikel van hem las: het was dit keer echt leesbaar en bovendien onweerstaanbaar begrijpelijk. Tegen alle gewoonten in opende onze goede confrater Edward Schillebeeckx zijn tekst met een persoonlijke ervaring die zou uitgroeien tot een leidmotief. Vrienden hadden hem een reis in een Concorde geschonken en heel hoog daarboven, zag hij onder zich de aarde, onze woning, licht uitstralen, vol luister, schitterend, terwijl boven zijn hoofd de hemel zwart was, compacte duisternis waar geen oog doorheen kan kijken. Beeld dat hem geschonken werd waarbij de wereld oord is geworden van het Licht van de openbaring.
En lisant cet évangile de Jean, j’ai comme l’impression d’être face à un vieux disque un peu griffé… comme avec ces 33 tours que j’écoutais encore lorsqu’ils étaient abîmés et rayés. La musique revenait soudainement sur la même parole, sur la même mesure… Vous en doutez peut-être mais, j’ai écouté des disques vinyls dans ma lointaine jeunesse.
Le passage de l’évangile de Jean est le commencement du grand discours d’adieu à ses disciples que l’évangéliste met sur les lèvres de Jésus. Ce discours est adressé par l’évangéliste à la communauté dans laquelle il vit. Il nous est aussi adressé.
Seigneur, nous ne savons pas où tu vas. Comment pourrions-nous savoir le chemin ?
Ce sont parfois les questions les plus simples, presque naïves, qui amènent les réponses les plus éclairantes… Nous le savons, il n’y a pas de bête question. L’interpellation de Thomas peut donc sembler anodine. Mais la réponse de Jésus, quant à elle, résume son évangile ! Je suis le chemin, la vérité, la vie…
Les brebis suivent le berger, car elles connaissent sa voix. Dans la cacophonie ambiante, physique ou médiatique, mais toujours intrusive des voix innombrables du monde, une voix singulière, familière, se distingue entre mille. Même tamisées par le confinement, toutes ces voix discordantes, mal ajustées, voix de fausset des « voleurs » d’âmes et d’esprits, remplissent nos oreilles de leur bruit assourdissant. Nous ne les écoutons pas parce que nous ne reconnaissons pas dans cette cacophonie la voix unique de celui que nous suivons. Et comment reconnaissons-nous cette voix ? À ce qu’elle nous appelle chacune et chacun par son nom.
In die tijd zei Jezus: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie niet door de deur, maar langs een andere weg de schaapskooi binnengaat, hij is een dief en een rover.
Les disciples en route vers Emmaüs ont quitté la ville sainte. Sont-ils deux hommes, Cléopas et un autre disciple ou est-ce plutôt un couple : Cléopas et son épouse ? Cette deuxième hypothèse, même si elle n’est pas la plus présente dans la littérature exégétique, dirait que le Christ ressuscité est apparu à un homme et une femme, c’est-à-dire à l’ensemble de la Création. Le Fils de Dieu, après sa résurrection s’adresse donc ainsi à chacune et chacun de nous. Et en ce temps de confinement, nous sommes d’ailleurs un peu comme ces disciples d’Emmaüs. Ils ne comprennent pas ce qu'il leur est arrivé. Il y a chez eux de l'incrédulité, de la tristesse, de l'aveuglement. Ils sont aussi bouleversés, reconnaissent-ils. Ils sont là, marchant sur la route de leur vie avec tant de questions restées sans réponse. Un peu comme les nôtres aujourd’hui : pourquoi une telle pandémie ? Où est Dieu en ce moment ? De quelle manière, vit-il ce qui nous arrive ?
En zie, twee van hen gingen diezelfde dag naar een dorp, dat ongeveer twee uur gaans van Jeruzalem ligt, genaamd Emmaüs. En ze spraken met elkaar over alles wat voorgevallen was. En het geschiedde, toen ze zo spraken en met elkaar van gedachten wisselden, dat Jezus zelf zich bij hen voegde en met hen meeging. Maar hun ogen waren niet bij machte hem te herkennen. Hij sprak echter tot hen: Wat zijn dat voor zaken, die jullie onderweg met elkaar overleggen? En ze bleven staan, met sombere gezichten. En de een, Kleopas genaamd, antwoordde en sprak tot hem: Bent u de enige onder de vreemden in Jeruzalem, die niet weet, wat daar in deze dagen is gebeurd? En hij sprak tot hen: Wat dan? En zij zeiden tot hem: Dat met Jezus van Nazareth, die een profeet was, machtig in werk en woord voor God en het hele volk; hoe onze hogepriesters en de oversten hem hebben overgeleverd om hem ter dood te veroordelen en hem gekruisigd hebben. Wij hoopten evenwel, dat hij het was die Israël verlossen zou. Maar met dit al is het nu al de derde dag, dat dit gebeurd is. Ook hebben enkele vrouwen uit ons midden ons hevig doen schrikken; zij waren in de vroegte bij het graf geweest en hadden zijn lichaam niet gevonden, en zijn toen komen zeggen, dat ze een verschijning van engelen hadden gezien die zeiden dat hij leeft. En sommigen van ons zijn naar het graf gegaan en hebben het zo bevonden als de vrouwen hebben gezegd; maar hem zagen ze niet. En hij sprak tot hen: 0 jullie dwazen, tragen van hart om niet te geloven alles wat de profeten gesproken hebben! Moest de Christus dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan? En toen begon hij bij Mozes en alle profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften over hem gezegd was. En ze naderden het dorp, waar ze heen gingen. En hij deed alsof hij verder wilde gaan. En ze nodigden hem met aandrang uit en zeiden: Blijf bij ons; want het wordt avond, en de dag loopt al ten einde. En hij ging binnen om bij hen te blijven. En het geschiedde toen hij met hen aan tafel zat dat hij het brood nam, de zegen uitsprak, het brak en het hun aanreikte. Toen werden hun ogen geopend, en ze herkenden hem. En hij verdween uit hun midden. En ze zeiden tot elkaar: brandde ons hart niet in ons, toen hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften opende? En ze stonden op en keerden op datzelfde uur terug naar Jeruzalem en troffen de elf bijeen én die bij hen waren; en die zeiden: de Heer is werkelijk opgestaan en aan Simon verschenen. En zij vertelden, wat er onderweg was gebeurd en hoe hij door hen herkend werd, toen hij het brood brak.
Quand la mémoire nous rattrape Luc 24, 13-35. Les disciples d'Emmaüs. 3ème dimanche de Pâques
La résurrection, concerne-t-elle ce qui est à venir, pas maintenant, mais beaucoup plus tard, par exemple à la fin de notre vie ? Est-ce ce espérer ce que nous ne pouvons pas encore voir ? Est-ce se confier à la promesse qu’il n’y aura plus jamais “ de mort” , même si nous mourrons inévitablement et qu' après il y a le grand silence?
Avec notre communauté dominicaine et la famille nous nous trouvons au cimetière autour de la terre creusée où notre frère sera enterré. Nous avons conclus toutes nos prières. Deux de ses petits neveux se trouvent aux bords de la tombe. Au moment où l’on fait descendre le cercueil dans la profondeur et que nous ne pouvons que regarder et écouter le silence, les deux petits neveux s’accrochent irrésistiblement à leur papa et maman : "N’allons-nous plus voir notre oncle "?