Na de zaligsprekingen volgen twee aansporingen: “Jullie zijn het zout van de aarde” en “Jullie zijn het licht voor de wereld.” De vergelijkingen met het zout en het licht vinden we ook in de evangeliën van Marcus en Lucas. Ze gaan terug op de vroegchristelijke prediking. Waarschijnlijk horen we in deze woorden Jezus zelf aan het woord.
Wat zout en licht betekenen is voor ons nog duidelijk. Een snuifje zout geeft extra smaak aan ons voedsel en we weten dat vlees en vis vroeger gepekeld werden om ze langer te bewaren. Als Jezus zijn leerlingen het zout der aarde noemt, spoort hij hen aan om zijn boodschap te bewaren en met die boodschap smaak te geven aan de gemeenschap. Mensen die geen zin kunnen geven aan hun leven, vertoeven in diepe duisternis. Aan die mensen moeten de leerlingen smaak en licht brengen. Het licht moet duidelijk zichtbaar zijn, zoals een stad op een berg van ver zichtbaar is. Zoals een lamp op een standaard wordt geplaatst om het hele huis te verlichten, zo moet de boodschap over heel de wereld verkondigd worden. Het licht moet ook concreet worden. Jezus zegt: “Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen, zodat zij jullie goede daden kunnen zien en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel.”