Op eigen vleugels [Joh. 14,23-29]
Weer begint onze evangelielezing met dat neutrale: “Jezus zei eens tot zijn leerlingen…”. Maar toch is deze tekst geen ‘zomaar een terloopse uitspraak’. Jezus reageert op een opwerping van een van zijn apostelen, Judas Taddeüs. Die onderbrak Jezus tijdens diens afscheidsrede op Laatste Avondmaal: “Heer, hoe komt het dat Gij U wel aan ons, maar niet aan de wereld zult openbaren?” (Joh. 14.22).
Jezus had het al de hele tijd over zijn nakend heengaan gehad. Deze apostel vroeg zich af – en wellicht een aantal collega’s met hem - of het niet goed zou zijn dat Jezus, nu het nog kon, een overtuigend zichtbaar teken zou stellen, iets spectaculairs misschien, waarmee Hij aan heel Jeruzalem en ver daarbuiten zou duidelijk maken dat Hij de langverwachte Messias is. Taddeüs was bang dat, als Jezus uit circulatie verdween, de leerlingengroep zou kunnen uiteenvallen - zo gaat dat vaak met religieuze bewegingen als hun charismatische leider wegvalt – en dat het brede publiek dan nooit zou weten dat Jezus van Godswege gezonden was geweest tot heil van alle mensen.