Door de woorden van Jesaja over te nemen, nodigt Johannes de Doper ons niet uit om de macht omver te werpen, om de gevestigde orde te veranderen, om een revolutie te ontketenen. Hij nodigt ons wel uit tot bekering, dat wil zeggen, tot het grijpen van de macht over ons eigen leven. Om ons een weg te banen door de woestijn.
De woestijn waarover het evangelie spreekt, is het tegenovergestelde van macht. Het is een plaats waar we ons eindelijk bewust worden van onze eigen afhankelijkheid. De weg van de woestijn gaan is niet “deserteren” of vluchten voor de eigen verantwoordelijkheden! Het is onze eigen gebreken aanvaarden. De woestijn wekt in ons een verlangen, een dorst. In die zin is het de plaats van ontmoeting met onszelf. Het is de plaats van bekering, van gesprek met onszelf! De woestijn is dus niet een lege plaats waar we niets horen of waarnaar we kunnen vluchten. Daar is in wezen een stilte waarin een stem —misschien de onze— wordt gehoord. De woestijn is als de wind van de Geest. Niet iets wat spreekt, maar wat ons doet spreken en ons helpt anderen een stem te geven.