Het zijn uitdagende woorden die we te horen krijgen. Dreigende woorden. Het geldt zowel voor het lied van Jesaja als het verhaal van Matteus. Het beeld dat ze ophangen is duidelijk. Mensen zijn vooral op eigen belang bedacht. Zin voor verantwoordelijkheid kennen ze niet. Er mogen dan eeuwen verlopen zijn tussen het optreden van Jesaja en Jezus, er is niets veranderd. Ook later niet. Mensen hebben niets bijgeleerd. Zo gaat het de hele geschiedenis door.
Het valt op dat beide teksten een nogal wraakzuchtige toon laten horen. Jesaja dreigt er mee de wijngaard gewoon te laten verkommeren. De heer van de wijngaard zal daar zelfs een handje aan toesteken. Het gedrag van de inwoners van Juda en Jeruzalem is niet te verdragen. In hun arrogante zelfgenoegzaamheid leggen ze de basiswaarden van hun traditie naast zich neer. Huisjesmelkers gaan ongebreideld hun gang, bedelaars en vluchtelingen worden als het vuil van de straat aan hun lot overgelaten. De verontwaardiging van de wijngaardenier is geen willekeur. Uiteindelijk wil hij dat het volk tot inkeer komt. Dat gebeurt uiteraard niet met een vingerknip en ook niet met vrome intentieverklaringen. Straks wordt de tempel van Jeruzalem in puin gelegd en de elite gedeporteerd naar Babylonië. Ommekeer onderstelt loutering. Dat leren ze in hun ballingschap. Weg van hun tempel en thuis leren ze opnieuw wat belangrijk is in het leven. Gerechtigheid en barmhartigheid zijn de sleutelwoorden.